Foto: Janita Sassen

Dolf Jansen ontmoet Hadewych Minis

Vrouwen met een basgitaar zijn stoer, vind ik. Denk aan Kim Gordon van Sonic Youth, Emilie Blom van Assendelft van The Scene, Gail-Ann Dorsey, Kim Deal van de Pixies, Meshell Ndegeocello. Ik ga er dus van uit dat ik zo’n vrouw ga treffen, deze decemberochtend in de Kleine Komedie. Maar binnen tien minuten heb ik door dat Hadewych Minis zoveel meer is dan dat. Stoer, zeker wel, enthousiast – ze praat en denkt zeker zo snel als ik –, onzeker soms en vooral altijd op zoek naar iets nieuws, iets wat ze nog niet eerder deed. Vandaar dat ze, na het grote succes van Minis Plus, nu iets heel anders maakt: Hadewych doet de dames.

Klopt dat, stoer? Of laat ik zeggen: klopt het dat ik je als bassist zie?
‘Nou, ik durf mezelf niet echt bassist te noemen want ik heb het mezelf aangeleerd. Jaren geleden heb ik mezelf een bas cadeau gedaan, ik had jaren viool gespeeld, dus dat vingerwerk kende ik wel, maar ik wilde iets gaan doen wat ik nog niet kon. En dat was zo te gek, dat ik dat leerde, en dat ik ook liedjes kon gaan schrijven op de basgitaar. Ik hou in de muziek heel erg van de bas, als de bas erbij komt dan komt de groove, en ook de seks een beetje – dan gaat het naar je buik. Ik ben zelf iemand die heel erg in het hoofd zit – beetje wat jij ook hebt, snel denken, snel praten – dus die bas helpt me om te aarden, om in mijn buik, in mijn gevoel te zijn. En ik wilde heel graag muziek gaan maken, maar dan niet op de geijkte manier, dus dat ben ik op de basgitaar gaan doen. Ik dacht dat zal wel niks worden, want dat denk ik altijd, maar toen ben ik met die bas songs gaan maken. Maar – en dat is eigenlijk leuk maar ook niet leuk – ik ben heel veel verschillende dingen, ik ben natuurlijk actrice, in films en op televisie en in het theater, en ik maak liedjes. Maar ik vind het ook te gek liedjes van anderen te spelen, en ik heb in mijn vorige theaterprogramma voor het eerst ook gesproken in het theater, met humor, om ’t zo maar te zeggen. Snap je, ik vind het leuk om mezelf steeds zo lastig mogelijk te maken. En dat is op dat moment vaak nog niet zo jofel, maar uiteindelijk word ik er heel gelukkig van, omdat ik ervan groei.’

En níét jofel is dan ...
‘Dat je het nog niet kunt, en dat je ook helemaal niet weet of het wel gaat lukken. Ik realiseer me alleen steeds meer: dat is eigenlijk het minst interessante, of het wel gaat lukken, dat maakt niet zoveel uit.’

Het doet me denken aan Pipi Langkous.
‘Ja, precies, “ik heb het nog nooit gedaan dus ik denk wel dat ik het kan”. Dat is het echt! Maar ik ben dus ook wel vaak ongelukkig, dat ik denk ik ben het kwijt, the magic is weg, die demonen.’

Dat hoort toch bij elke maker, iedereen die op een podium gaat staan, dat we denken: ze hebben het door, ik kan helemaal niks, het is voorbij? Dat zijn de demonen?
‘Ja, en daar moet je doorheen. Als ik nadenk over wat is nou echt waardevol in mijn leven is het – naast mijn gezin en het moederschap – is het groei en ontwikkeling. Dat is waar ik het meeste geluk uithaal, geluksmomenten, of tevredenheid. Kalmte ... Mijn hoofd gaat heel snel, ik ben ongeduldig, en heel streng voor mezelf. En het is echt niet zo dat elke voorstelling zo’n geluksmoment is, maar doordat ik het doe, doordat ik dingen probeer die nieuw zijn krijg ik ze wel. Bijvoorbeeld in wat ik nu maak, dat je cadeautjes krijgt van de kosmos, cadeautjes buiten mezelf om, dat ik op de fiets zit, en dan beelden krijg van hoe ik het moet gaan doen, hoe het eruit moet zien, alsof ik het door krijg en gewoon weet dat het klopt. Zoals nu: ik heb nu een volgorde van de songs die zo veelzeggend is, dat het een heel verhaal is geworden, en dat is ook weer een cadeau. Elizabeth Gilbert, de schrijfster, zei ooit in een Ted-talk dat ze vroeger dachten dat je als schrijver of liedjesmaker een soort genius had, die was in je buurt en hielp je. Maar dan moest je dus ook aanvaarden dat het succes mede aan die genius te danken was, dat je niet naast je schoenen ging lopen, en als iets misging kon je denken: de genius had gewoon een slechte dag. Ik geloof in die genius. Als ik aan het werk ga, zorg ik dat ik om negen uur in het repetitielokaal ben, en dat ik alles doe wat ik moet doen, dat ik goed geslapen heb, ik ken mijn teksten, maar dan geef ik me ook over aan de genius om mij te helpen. En dat is ook heel fijn. Ik denk dan ik doe het samen met mezelf. Ik heb altijd hulp, van mezelf. En ik zorg dan dat ik echt opensta. Of ik ga wandelen, in de natuur, daar is het minste resonantie van andere dingen. Als ik in beweging ben dan komen de meeste ideeën door.’

En hoe kwam deze voorstelling, dit idee, tot je?
‘Ik had Minis Plus gedaan, en had het gevoel dat ik alles wel gezegd had, dus ik kon zeker niet gelijk een volgende voorstelling gaan schrijven. Maar ik wilde zo graag met het Matangi Quartet werken, ik vind ze helemaal geweldig, en toen praatten we over Nederlandse zangeressen, en dat er zo veel verschillende stijlen zijn, dat ze zo onderscheidend zijn en zo geweldig, van Zwarte Riek tot Sevdaliza – zij is Iraans-Rotterdams –, Lakshmi, Eefje de Visser, Anita Meijer ... – het gaat al die kanten op. En toen merkte ik dat ik helemaal aan ging. Zó vet, al die liedjes, en dan nieuwe arrangementen maken, maar niet dat elk liedje anders wordt dan wat mensen al kennen, al die liedjes in een eigen jasje, en dan met die strijkers, want zij kunnen zo veel verschillende stijlen spelen.’

Ik hoop dat u, lieve lezer, door de maar doorratelende Minis-zinnen iets meekrijgt van het grote enthousiasme dat ik over me heen kreeg. Sterker nog, toen we iets later in de bar van de Kleine Komedie een plek zochten voor een fijne samen-foto kreeg ik een heerlijke a capella-versie van Why tell me why inclusief discodansje cadeau. Tijdens dit intermezzo in het interview praatte Hadewych gelukkig gewoon door.

‘Als we een lied doen van Karsu komen we helemaal in die Turkse vibe, vermengen het nog met een Turks volksliedje. We hebben dus die strijkers, maar ook drums en contrabas, en elektrische bas, dus we kunnen echt van klassiek naar een bandgeluid, naar disco, we kunnen echt alle kanten op. En je krijgt ook al die tijdsbeelden. We doen van Fie Carelsen, uit 1909, een lied dat heet Brief van een ongehuwde moeder aan Koningin Wilhelmina. Dat is het verhaal van een vrouw die een kind krijgt op dezelfde dag als de koningin, maar in zo’n andere situatie ziet, en daar een brief over schrijft en zingt. Dat is echt meesterlijk, kippenvel. En als je dan meteen daarna Ik was toch je meisje van Roxeanne Hazes doet, snap je, dat zegt dan zo veel over die tijd en over waar vrouwen nu zijn. Ik doe Beppie Kraft, want ik kom uit Maastricht, en Amsterdam huilt van Zwarte Riek. Het zegt zo veel over de vrouw, maar ook over mezelf.’

Hoe lastig was de selectie, we praten over meer dan honderd jaar en zo veel Nederlandse zangeressen?
‘Heel ingewikkeld, ik moest zo veel darlings killen, want er zijn nog veel meer goeie Nederlandse zangeressen dan je denkt. Maar Willeke zit erin, met Samen zijn, dat begin ik solo op de bas, Connie Vandenbos, Het is genoeg, Adele Bloemendaal.’

En het gaat dan over die liedjes, en de momenten in de tijd?
‘Ja, maar vooral gaat het over dat je als mens zo veel meer bent, en kan, en durft ook, dan je zelf denkt. Al die facetten van de vrouw die ik in de liedjes tegenkom hebben we allemaal in ons, en daar word ik heel gelukkig van. Ik ben én de Nina Hagen én de moeder én die bazige vrouw, maar ik ben ook die sensuele vrouw en ik ben ook dat kleine kindje. En ik vind het juist in deze tijd zo fijn om te kunnen vieren dat we dat allemaal zijn, dat we dat allemaal in ons hebben. Ik zou het fijn vinden als vrouwen in de zaal, maar ook mannen, voelen hoe fijn het is uit je hokje te springen, we hebben zo de neiging anderen in hokjes te zetten, maar ook onszelf. Dat heb ik ook geleerd over mezelf, ik zet mezelf in hokjes van harde werker en altijd op tijd en carrièrevrouw en goed voor mijn partner, maar ik ben zoveel meer dan dat. En het gekke is, juist door liedjes van anderen te zingen, is het programma heel persoonlijk geworden. Alsof al die vrouwen me aan de hand nemen en zeggen: “Kijk, hier, aan deze kant zit ook nog een stuk van jou, en hier ook. Je dacht dat het mijn lied was, maar het gaat ook over jou!” Het is alsof al die vrouwen een arm om me heen slaan en zeggen: “Hadewych, wat te gek dat je dit doet!”’

Is er een liedje in de uiteindelijke voorstelling waar je het meest mee hebt, dat het meest over jou zegt?
‘Wat me heel erg raakt is Zing dan! van Jenny Arean. Eigenlijk zegt het: hoe je je ook voelt, wie je ook bent, wat je ook overkomt, zing. Haat je de baas op je bedrijf, of vloekt je wijf je ’s avonds stijf. Mijn hemel, zing dan de longen uit je lijf. Zing het eruit, dwing die tranen uit je keel. Dat raakt me zo omdat het voor mij precies zo is, ik ga ook van Himmelhoch jauchzend tot zum Tode betrubt, en dan helpt zingen. En dat zo’n liedje dat ik eigenlijk helemaal niet zo goed kende dat met me doet, zo heerlijk.

Een half uur later loop ik door beregende straten. Wat een stoer wijf, denk ik, en wat een leuke vrouw, en wat een enthousiast meisje, en wat een zangeres. En dan kan ze nog bassen ook.

Hadewych Minis is samen met het Matangi Quartet t/m 25 april te zien in de theaters met Hadewych doet de dames
 

Meer weten