Lone van Roosendaal: 'Kwantiteit gaat vaak boven kwaliteit.'

Drie kenners over de toekomst van de musical

Over de Nederlandse musical is veel discussie, zeker nu de Raad van Cultuur heeft aangekondigd dat er subsidiemogelijkheden komen. Welke projecten komen daarvoor in aanmerking? Moet er niet veel meer nieuw werk worden gemaakt? Actrice Lone van Roosendaal, acteur Terence van der Loo en producent Fred Boot komen met suggesties.

In haar column voor Scènes van twee jaar geleden wond musicalactrice Lone van Roosendaal (foto links) er geen doekjes om: er worden musici wegbezuinigd uit musicals, producenten bezondigen zich aan stuntcasting en zetten te veel stagiaires in. Is er intussen wat verbeterd? ‘Lastig te zeggen,’ vindt Van Roosendaal. ‘De lat ligt heel laag. Ik heb de laatste jaren veel lelijke, slechte dingen gezien. Vroeger durfde men het te zeggen als iets écht niet goed was. Maar je kunt niet te hard roepen dat je iets vreselijk vindt als je volgend jaar in diezelfde productie moet staan. Wel worden er weer leuke, kleine producties gemaakt. Toch blijft het probleem dat kwantiteit vaak boven kwaliteit gaat. Producties zien er groots uit, maar er staan wel zes stagiaires in en er is geen orkest.’ Volgens Terence van der Loo, die momenteel te zien is als Roger Davies in Tina: de Tina Turner musical, is kunst nog niet vaak genoeg het uitgangspunt als het om de musical gaat. ‘Waarom zijn er alleen musicals voor de grote zaal? Waarom staat in bijna elke musical een bekende Nederlander? Musicals worden te vaak gemaakt omdat het geld moet opleveren.’ Van Roosendaal is het daarmee eens. ‘Je zou iets moeten maken omdat jíj denkt dat het gezien moet worden.’ Van der Loo: ‘Makers moeten maken wat zij wíllen maken. Voor de huidige generatie werkt alles zoals het werkt en daarmee lijkt men tevreden te zijn. Dus als wij verandering willen, moeten we het zelf doen. Dat is nodig.’

Eigen initiatieven
Producent van Soldaat van Oranje Fred BootProducent Fred Boot momenteel druk met de Engelse versie van Soldaat van Oranje, is optimistisch. ‘Ik zie dat steeds meer makers en acteurs van buiten de musicalsector het genre omarmen. Vanuit acteurs ontstaan eigen initiatieven, zoals dat van de Kernploeg en de Theater BV. Acteurs gaan produceren wat ze zelf graag willen. Grotere producenten kiezen voor veilige titels en theaters tonen weinig lef voor onbekende producties.’ Sinds Soldaat van Oranje is er steeds meer locatietheater ontstaan. Het gaat daarbij meestal om oorspronkelijke producties. Begrijpelijk, vindt Boot. ‘Je kunt op locatie maken wat je wilt en daarmee onderscheidend zijn. In je eigen theater heb je alles zelf in de hand, inclusief de marketing en pr. Als je op één locatie staat, ben je vindbaar. Als een voorstelling reist, kan hij alweer weg zijn voordat je de tijd hebt gehad om een kaartje te kopen.’ Boot adviseert daarom om producties langer te programmeren. ‘Maar om dat te realiseren zou het systeem moeten veranderen. Regiotheaters zouden meer moeten samenwerken en ieder een voor hen herkenbare identiteit moeten kiezen; zich profileren op musicals, dans, toneel, enzovoorts.’ De gesprekspartners zijn het erover eens dat subsidie de Nederlandse musical vooruit kan helpen. ‘Musical wordt nu gezien als commerciële kunstvorm,’ stelt Van Roosendaal. ‘Maar ik denk wel dat elke producent het liefst een musical zou maken met groot orkest en goede mensen op de juiste plek. Maar met hun huidige budget is niet mogelijk. De subsidie zou moeten gaan naar die producenten die wel wíllen maar nu geen grote risico’s kunnen nemen omdat ze anders omvallen.’ Van der Loo: ‘Er zijn er wel producenten die hun best doen om nieuw werk te creëren, liefdesprojecten die nooit commerciële knallers worden, maar de grote bedrijven moeten nou eenmaal geld verdienen. Daar kan subsidie een verschil maken door ruimte te creëren voor experimenten die mogen mislukken.’

  ‘Ik wil kunnen experimenteren.'Voldoende mensen
Van Roosendaal: ‘Subsidie kan meer ruimte geven om producties verder te ontwikkelen, zodat het niveau ervan stijgt. Bij sommige musicals voel je: dit gaat ergens heen. Maar door gebrek aan tijd, budget of de juiste mensen op de juiste plek komt het er niet uit. Alles wat nieuw is heeft tijd nodig: tijd om te workshoppen, om dingen eruit te gooien en nieuw materiaal erbij te schrijven. We hebben zo veel goede schrijvers en componisten, maar er wordt niet méér van ze gevraagd.’ Ook Boot denkt dat er voldoende mensen zijn die nieuw musicalrepertoire kunnen maken. ‘Ik heb de afgelopen tien jaar genoeg mensen aan tafel gehad met plannen die niet van de grond komen door gebrek aan geld. Daarom zou het fantastisch zijn als er een musicalproductiehuis komt, waar met subsidie nieuw werk ontwikkeld kan worden. Dat zou een gigantische stap zijn. Met subsidie kan er meer oorspronkelijk materiaal worden gemaakt en voor interessanter repertoire worden gekozen, omdat je dan niet meer afhankelijk bent van de kassaopbrengst. Wil je ontwikkeling, dan moet je voor meer variatie zorgen.’ Volgens Boot zou het helpen als er een brug wordt geslagen tussen wat hij high en low culture noemt. ‘Meer mensen uit de gesubsidieerde hoek zouden in de vrije sector moeten werken. Zo kunnen we door de grenzen van genres heen breken. Een cross-over van makers kan bovendien een cross-over van publiek kan realiseren. Wellicht dat toneelliefhebbers zich eerder zullen interesseren voor een musical als hun favoriete toneelregisseur zich aan een musical durft te wagen.’ Van der Loo ziet de mogelijkheid tot verbetering vooral in de ruimte voor onderzoek. ‘Ik wil kunnen experimenteren. Door niet per se bezig te hoeven zijn met of iets rendabel is en of het slaagt, maar de mogelijkheid te hebben om te onderzoeken wat de beste vorm is om een verhaal te vertellen. Dat kan nu niet.’Dat betekent echter niet dat we moeten blijven wachten tot die subsidie er komt, vindt Van der Loo. 'De noodzaak moet zo groot zijn dat mensen zelf iets gaan schrijven, los van of er geld voor is. Als makers niet laten zien dat er een noodzaak is, waarom moet er anders subsidie voor komen?’ Dat er nog ruimte voor verbetering is, betekent niet dat het enkel kommer en kwel is met de Nederlandse musical. Van Roosendaal: ‘Er zijn veel soorten musicals, van Grease tot Lazarus, die allemaal bestaansrecht hebben. Alles mag gemaakt worden, als het maar heel goed gedaan wordt.’ Daar sluit Van der Loo zich bij aan. ‘Grote titels moeten ook kunnen bestaan. Maar er moet iets bij. Er moet musicaltheater gemaakt worden zonder compromissen’. Hij besluit: ‘Ik hoop dat er een jonge generatie makers opstaat die gewoon aan de slag gaat. En dat de oudere generatie hen daarbij helpt. Zo kunnen we met gebundelde krachten de musical verder helpen’.

Dit heeft de musical nodig volgens de drie kenners
• Makers moeten vooral maken wat ze zelf willen
• Speel op locatie
• Creëer ruimte voor experimenten die mogen en kunnen mislukken
• Maak meer tijd voor het ontwikkelproces
• Bedenk je eigen verhaal
• Betrek mensen van gesubsidieerde gezelschappen
 

Tekst: Sanne Thierens

Meer weten